Winters Geluk

Ik heb nog geen sneeuw gezien. Het is half januari en ik heb nog steeds geen sneeuw gezien. De schoenen die ik in het najaar kocht met een aangekondigde horrorwinter in gedachten staan te verkommeren in een kast op mijn kot. Onaangeroerd. Ik had het me anders voorgesteld.

Het heeft enkel wat geregend op de avond dat ik opnieuw mijn geluk toets aan de tweeënvijftig kaarten in het pak. Torens chips stapelen zich voor mij op en ik verkneukel me om het ongeluk van de enkelingen die mij bij aanvang van het kansspel toejuichten omdat ik voor hen sowieso winst beteken. De melkkoe noemden ze me. De melkkoe. Dat ligt nu wel even anders.

Het is niet dat ik sta te springen om me door een halve meter sneeuw te worstelen. Maar de romanticus in mij heeft nood aan extrema om zich in te wentelen en wil ‘s winters weemoedig uit het raam kunnen staren terwijl ie zich een zorgeloze kindertijd voor de geest haalt en een viool een hartverscheurend thema door de boxen strijkt. Vroeger was immers alles beter.

Ik heb een winstformule uitgedacht. Ik kan niet falen. Met wat voorbarig bluffen rijf ik de ene pot na de andere binnen. Minder gelukkige tegenstanders kopen zich opnieuw in en lachen groen wanneer ik hen wijs op de ijdele verwachtingen die ze langzaamaan als voor werkelijkheid hielden. Ik kan niet falen. Ik heb een winstformule uitgedacht.

Vroeger sneeuwde het nog in de winter. Ik weet het zeker. Als het erg gevroren had, zochten we veel te lang naar mutsen, sjaals en wanten en gingen we vervolgens sleeën in het park of waagden we ons op het angstaanjagend krakende ijs. Er werd al eens een traan gelaten wanneer dat ijs onzacht in aanraking kwam met een onbesjaald stuk aangezicht wanneer een roekeloze bestuurder de bocht met de slee een tikje verkeerd inschatte, maar een moederzoen later stonden we weer klaar om luidkeels onze beurt op de slee op te eisen. We beseften niet dat het de tijd van ons leven was.

Hoogmoed komt voor de val, dat wist Icarus lang voor Saruman de verkeerde partij koos. Mijn winstformule, mijn stel met was aaneengehechte vleugels moet zichzelf in stand houden in de warmte die zich ontwikkeld heeft in het vertrouwen aan de overkant van de tafel. Vier tegenspelers zijn uitgeschakeld. Dit is een gevecht van één tegen één. Dit is een gevecht waarin ik mezelf moet bewijzen tegenover de ervaren vijand: de meester die zijn leerling tegenkomt.

Ik kan me niet herinneren hoe vaak ik voor de verwarming heb gezeten met mijn voeten tegen het metaal in een poging het gevoel in mijn tenen terug te winnen. Een sneeuwman maken is leuk, maar het werd pas echt leuk wanneer we met z’n vieren achter elkaar aan liepen met zoveel mogelijk sneeuwballen in onze armen en zo weinig mogelijk sneeuw in onze nek. Meestal zaten we tien minuten later met rode wangen en een kop dampende chocomelk terug binnen om af en toe een blik te werpen door het raam waarachter de dunne vlokken in een goedgeorganiseerde poging trachtten ons het zicht te ontnemen op de sneeuwman die we net hadden gemaakt.

Ik ken mijn zwakte. In het licht van de overwinning ben ik bereid risico’s te nemen. Risico’s die in het verleden in mijn nadeel zijn beslecht. Ik denk niet meer aan verliezen wanneer het vooruitzicht van de roem en de teloorgang van schampere ervarenen binnen handbereik ligt. Ik neem kansen. Ik bluf. Ik verlies. De geschiedenis herhaalt zich.

De oranje wortel lag op de grond en probeerde zich te onderscheiden van de witte smeltende sneeuw waardoor ze werd omringd. Naar school gaan werd weer mogelijk zonder het uitglijden in het gladde zog van een voorzichtige moeder die haar kinderen een begaanbare weg baande over de straten.

Met moeite onderdruk ik het wrange gevoel dat ik voel na de wanhopige poging die leidt tot mijn zoveelste ondergang. Stoppen op mijn hoogtepunt. Dat moet ik nog leren.

Ik wou dat het sneeuwde, dan kon ik buiten spelen.