Paraplus begeleiden mensen haastig naar hun bestemming terwijl ik met een glimlach op een bankje gezeten de hulp van een afdak geniet om me te beschermen tegen het hemelvocht. De regen is wel erg tegenwoordig voor wat een zomerse dag in juni zou moeten zijn. Soms vraag ik me af of daar een reden voor is. Dan bedenk ik me dat dat vast een straf is voor mensen die verbitterd over de aardkorst lopen. Een teken dat het best wat vrolijker mag.
Het raam van de gesloten broodjeszaak weerspiegelt onze gedaanten. “Kijk, dat zijn wij”, zeg ik nogal overbodig. Je glimlacht. De weergoden moeten harder hun best doen om jou te misnoegen. Mijn weerspiegeling drukt de jouwe tegen zich aan.
Een man draagt op handige wijze twee ijsjes in zijn linkerhand en een paraplu in de rechter. Ik schat hem een jaar of zeventig. Hij verlaat het ijssalon op de hoek en wandelt voorbij, terug naar de gezelligheid waar zijn levensgezel zit te wachten en waar hij straks met een dichtgevouwen, lekkende paraplu de huiskamer binnenstapt met de ijsjes in de hand. Het lijkt alsof hij dat al jarenlang alle dagen doet. Terwijl ik hem nakijk, vindt hij mijn blik. Hij glimlacht, knikt en beweegt met zijn linkerhand in mijn richting in een gebaar waarmee hij bevestigt wat ik dacht.
Mijn gedachten dwalen af. Dat geeft niet want we zeggen niets. We wachten tot het stopt.